Biografie

Getekend heb ik sinds ik een potlood kon vasthouden en ik hoop er nog lang mee door te gaan. De eerste kennismaking met het “het vak”  waren de schooltekenboeken van mijn vader en de prachtige schetsboekjes van mijn pake van moederszijde.

Het was mijn vader die mij de eerste beginselen van het ruimtelijk tekenen bijbracht. Dat je dingen  op een plat vlak driedimensionaal kon laten lijken was een openbaring. Nog steeds fascineert het mij dat je ruimte kunt suggereren, dat je zaken kunt tekenen waar je als het ware “in” kunt. Toen mijn vader eens een vlaggetje op een toren tekende dat echt leek te bewegen bleek dat een bijzonder moment wat nog steeds een rol blijkt te spelen in mijn werk. De optische illusie die ik toen waarnam heeft er wellicht toe geleid dat beweging in veel van mijn werk nog steeds een rol speelt.

Later leerde ik het werk kennen van de oude meesters uit de kunstgeschiedenis en het bleek dat toch vooral de vorm, de tekening mij het meeste boeide. De etsen en tekeningen van grootheden als Rembrandt en Dürer hebben mij ongetwijfeld beïnvloed, maar ook latere kunstenaars als b.v.  Max Klinger, Käthe Kollwitz en niet te vergeten Rodolphe Bresdin zijn van invloed geweest op mijn werk. Ook een tijdgenoot als Frits Drent, waarvan ik het werk leerde kennen in mijn academietijd, is zeker (wat zijn techniek betreft)  van belang geweest. De Poolse kunstenaar Josef Gielniak (waar ik op werd gewezen door mijn grafiek docent Wim van Veen) heeft met zijn fenomenale linoleum snij-techniek voor mij de ogen geopend. Er zijn natuurlijk nog veel meer oude en eigentijdse kunstenaars voor mij van belang. Om er nog enkele te noemen: de Duitser Horst Janssen was een groot tekenaar/graficus die ik erg bewonder, net zoals de Zweed Anders Zorn (behalve een virtuoze etser, ook een groot schilder en aquarellist). Schilders waar ik ook van houd zijn b.v. Pieter Pander, Sam Drukker; Ben Snijders en nog vele andere realisten met een “losse”toets. Van de vroegere schilders wil ik met name de Italiaan Antonio Manchini noemen. 

Wat mijn illustratieve werk betreft zijn de volgende tekenaars van belang: de Britten Arthur Rackham en William Heath Robinson, maar ook Amerikanen als Charles Dana Gibson, Maxfield Parrish en James Montgomery Flagg. Striptekenaars en cartoonisten zijn wat hun vaak fabuleuze techniek, maar ook wat hun humor betreft nog steeds belangrijk voor mij. Het werk van Franquin; Uderzo; Robert Crumb; Hans Kresse en Peter van Straaten vindt ik prachtig, maar ook karikaturisten als David Levine en Siegfried Woldhek inspireren mij nog steeds. Kunstenaars die werk maken wat technisch en inhoudelijk ver van mijn eigen gepiel afstaat, maar die ik toch zeer bewonder zijn o.a. Auke de Vries, Gerrit de Wilde, Pannamarenko en Jean Tinguely om er maar een paar te noemen.

 

   Over mijn werk:

Helaas ben ik nogal wispelturig. Een vriend zei eens niet wispelturig maar veelzijdig. Nou ja hoe je het ook wilt noemen het blijft enigszins frustrerend. Ben ik met een drogenaaldprent bezig, dan denk ik bij mezelf, wat een zeventiende eeuws gepruts en wil ik schilderen. Ben ik eindeloos met een schilderij aan het modderen, dan denk ik “schilderen is niet mijn ding!”.

Nee dan liever met een fijn gutsje prachtige texturen in het linoleum snijden. Ben ik daar echter wekenlang mee bezig en weet ik allang wat het resultaat zo ongeveer zal zijn, dan lijkt het mij toch veel logischer dat ik mij  volledig in de muziek stort. Liedjes maken en met een paar medemuzikanten bruiloften en partijen opvrolijken, heerlijk. Maar ja, ’s nachts zeer laat thuiskomen met fluitende oren en zere knieën is voor een keer niet zo erg, maar om dat nou altijd te doen….

Gelukkig zijn er altijd nog de opdrachten, voor prenten; portretten en illustratief werk. Dat is goed voor mijn discipline! Ik stort mij elke keer weer met frisse tegenzin in zo’n avontuur. Als ik eenmaal bezig ben verdampt de tegenzin en wordt het een avontuur dat tot een goed einde gebracht moet worden. Als dan aan het eind van het avontuur de opdracht gever ook nog dik tevreden is, dan streelt dat natuurlijk mijn te grote ego. Het geeft mij weer energie om  het “vrije werk” weer op te pakken. Tekenen, grafiek maken, of toch eindelijk weer eens schilderen … jawel en dan hebben we het nog niet eens over al de thema’s gehad die nog behandeld moeten worden. Landschappelijke zaken, dieren, portretten, jeugdherinneringen en de vreemdste fantasieën die ooit nog verwezenlijkt dienen te worden. Het is zoals de schilder Cesar Domela eens zei: “we hebben een prachtig vak, alleen de eerste zestig jaar zijn wat moeilijk!”